Groeilijn Nieuws in de klas
Kinderen en jongeren gaan op elke leeftijd verschillend om met nieuws en informatie. Daarom ontwikkelde Mediawijs de 'Groeilijn Nieuws in de klas', een visie op hoe je rond nieuws en informatie werkt, aangepast aan de ontwikkeling per leeftijd. Al materiaal van Nieuws in de Klas volgt deze groeilijn.
Kleuters zijn heel sterk gericht op henzelf en hun ouders. Ze bewegen zich in de wereld als eilandjes, die regelmatig met elkaar verbinding leggen om te spelen, maar even goed kort daarna dat contact verleggen om met anderen te spelen. Ze schommelen tussen hun fantasie en heel concrete zaken. Ze kunnen nog niet structureren en abstractie is aan hen niet besteed. Nieuws is voor hen dan ook eerder boven hun hoofd, of net overweldigend en beangstigend.
Met kleuters gaan we dan ook enkel een aantal informatiedragers verkennen en die benoemen. Vanaf het derde kleuter leren ze stap per stap om met hulp informatie te vinden in een aangereikte informatiedrager.
Kleuter af, maar nog helemaal niet gewoon aan al dat gestructureerde van die eerste ‘grote school’, zijn kinderen in de eerste graad van het lager onderwijs zich volop daaraan aan het aanpassen. Ze krijgen heel wat te leren: lezen, schrijven, tafels … en blinken nog steeds uit in impulsiviteit, fantasie en vluchtige ‘vriendschappen’. Hun belangrijkste bron van informatie blijven hun ouders, al wordt hun leerkracht al wat belangrijker. Nieuws en informatie zijn nog steeds heel abstract en overweldigend.
Met kinderen in de eerste graad van het lager onderwijs gaan we vooral helpen om hun wereld iets meer structuur te geven. Ze leren verschillende dragers van informatie (her)kennen en benoemen en proberen te achterhalen wat het doel van enkele specifieke aangereikte vormen van informatie kan zijn. Met wat hulp kunnen ze informatie vinden in een aangereikte bron die op hun niveau is.
Leerlingen van de tweede graad lager onderwijs trekken thuis steeds vaker met hun broers, zussen en huisdieren op, op school is hun leerkracht de persoon die alles weet en hebben ze steeds duidelijker vriendjes én vijandjes. Samen spelen en werken stimuleren is belangrijk om pestgroepjes te vermijden, zeker wanneer het gaat over verschillen in mening over de merken, personages en voorwerpen die ze op dat moment cool vinden.
De kinderen (her)kennen ondertussen een aantal informatiedragers en leren ook een aantal ‘informatievormen’ en het doel ervan onderscheiden en benoemen. Met wat hulp kunnen ze een eenvoudige zoekvraag formuleren over een thema dat ze krijgen en in een gekregen (niet-)digitale bron het antwoord zoeken. Ze proberen voor het eerst de betrouwbaarheid van die bron te beoordelen in verschillende stappen (wie, wat, waar, wanneer en hoe). Ze kunnen met wat hulp de gevonden informatie opslaan op een specifieke (niet-)digitale plaats. Ze verkennen hoe een aantal informatievormen die ze goed kennen, geproduceerd worden.
Leerlingen van de derde graad lager onderwijs zijn lichamelijk vaak heel actief en sluiten hun eerste hechte vriendschappen. Ze zijn echte trendwatchers en surfen van rage naar rage. Ze kunnen enorm opgaan in een onderwerp of vak dat hen interesseert en er grote verzamelingen van weetjes, kennis en voorwerpen over aanleggen. Al kijken ze nog steeds op naar hun leerkracht, hun vrienden staan op school centraal. Rond hun interesses of activiteiten groeien kliekjes én stevig pestgedrag. Thuis is hun gezin nog heel belangrijk, maar ze worden niet graag in het openbaar (lees voor hun vrienden) betutteld. Hun rechtvaardigheidsgevoel is sterk: alles moet volgens de regels en eerlijk gebeuren en dat is voor hen vaak zeer zwart-wit.
De kinderen leren een variëteit van informatiedragers en -vormen herkennen en benoemen. Ze kunnen zelf nieuwe voorbeelden geven. Ze kunnen het doel van een aantal informatievormen benoemen. Met wat hulp kunnen ze een eenvoudige zoekvraag formuleren over een aangereikt thema en zoeken in een aantal gekregen (niet-)digitale bronnen. Daarbij proberen ze steeds vaker de verschillende stappen uit om de betrouwbaarheid van een bron na te gaan (wie, wat, waar, wanneer en hoe). Ze kunnen de gevonden informatie opslaan op een bepaalde (niet-)digitale plaats en de informatie met wat hulp verwerken met de methode die je hen aanreikt. Ze (her)kennen hoe een aantal aangereikte informatievormen worden geproduceerd en kunnen voorbeelden geven uit hun eigen leefwereld.
Leerlingen van de eerste graad secundair zitten volop in verandering. Een andere school, een andere manier van les en leren, andere kinderen op de speelplaats, verschillende leerkrachten … maar vooral: een lichaam dat verandert en daarbij heel onhandig wordt. Thuis en vrienden staan op hetzelfde niveau, maar hun leeftijdsgenoten beginnen toch harder te trekken. Ze willen veel kennen en kunnen en beginnen abstracter te kunnen denken. Ze zijn gefascineerd door de verhaallijnen van soaps en sportcompetities. De poorten van hun leefwereld naar een grotere wereld gaan open op een kier. Ze stellen zich vragen over wat er rond hen en in de maatschappij gebeurt. Ze ontwikkelen een eigen mening, en enkele eigen waarden en normen, maar die worden vaak nog niet serieus genomen door volwassenen. Schokkende beelden kunnen hen erg verdrietig maken. Ze kunnen thema’s verkennen om hun eigen grenzen te bepalen.
Ze kunnen een variëteit aan informatiedragers benoemen en de doelstellingen van een variëteit aan aangereikte informatievormen bepalen. Ze leren zelf een zoekstrategie hanteren om een zoekvraag te beantwoorden over een aangereikt thema op basis van een aantal (niet-)digitale bronnen. Ze (her)kennen de verschillende stappen om de betrouwbaarheid van een bron na te gaan (wie, wat, waar, wanneer en hoe) en kunnen die toepassen op een aangereikte bron. Ze beheren informatie volgens een aangereikte structuur en kunnen die verwerken aan de hand van een aangereikte methode. Ze weten hoe een aantal aangereikte informatievormen geproduceerd worden en geven daarvan voorbeelden uit de eigen leefwereld en hun eigen rol daarin.
Nu hun lichaam zich begint te vormen, is het voor de leerlingen van de tweede graad secundair onderwijs vooral zoeken naar hoe hun identiteit past in de samenleving om hen heen. Ze vergelijken hun eigen identiteit voortdurend met die van leeftijdsgenoten én met ideaalbeelden uit de media. Ze stellen de keuzes van hun ouders en leerkrachten in vraag en beoordelen de maatschappij op haar rechtvaardigheid. Ze willen de wereld verkennen en hun grenzen verleggen en willen daarvoor wat autonomie. Ze zien de wereld zwart-wit, idealist of net helemaal niet. Ze zijn vatbaar voor extremen, omdat ze op zoek naar hun eigen weg, zich afzetten tegen de massa en experimenteren met rollen, die rollen soms erg omslaan. Af en toe een serieuze discussie kan. De leerlingen kennen ondertussen de verschillende doelen van de informatievormen die ze zelf exploreren. Ze hanteren zelf een zoekstrategie om een zoekvraag te beantwoorden over een aangereikt thema op basis van een aantal (niet-)digitale bronnen. Ze kennen de verschillende stappen om de betrouwbaarheid van een bron na te gaan (wie, wat, waar, wanneer en hoe) en kunnen die toepassen op een aantal aangereikte bronnen en die vergelijken. Ze slaan informatie op volgens een structuur naar keuze en kunnen die verwerken met een aantal aangereikte methodes. Ze weten hoe een aantal aangereikte informatievormen worden geproduceerd, geven voorbeelden uit de brede maatschappij en kennen daarin hun eigen rol.
Leerlingen van de derde graad secundair kunnen rekening houden met allerlei gegevens, wanneer ze een situatie beoordelen. Hun taalgebruik is erg uiteenlopend. Ze merken dat ze invloed hebben op hun omgeving, maar die ook op henzelf. Daar worstelen ze wel mee. Hun ouders blijven bepalend voor de waarden en levensopvattingen van hun kinderen over maatschappelijke thema’s zoals politiek, milieu, migranten, verdraagzaamheid, enzovoort. Tegelijkertijd nemen ze alles wordt onder de loep, wanneer het gaat over de manier waarop iets gebeurt. Ze hebben heel wat idealen, die niet altijd gepaard gaan met acties. Die idealen zijn een belangrijke oefening om zaken te durven en te willen overdenken, want ze zijn op zoek naar een eigen set van ‘waarden en normen’. Ze leren concrete situaties plaatsen in algemene ideologische opvattingen, en daarover kritisch oordelen. Ze vormen een standpunt over heel wat maatschappelijke, ethische en politieke kwesties zoals euthanasie, drugs, vreemdelingen, doodstraf, homoseksualiteit, enz. Soms zijn die extreem en zetten ze zich sterk af tegen de heersende waarden en normen. Op andere punten volgen ze eerder de algemene opvattingen, misschien tegen alle verwachtingen in. Ze zijn zoekend: de waarden die ze nuo aannemen kunnen later weer veranderen. De leefwereld van wie in een beroepsgerichte of in een algemene richting zit, groeit meer en meer uit elkaar. Zaak is om hen te helpen positieve keuzes te maken.
De leerlingen kennen de verschillende doelen van de informatievormen die ze gebruiken. Ze hanteren zelf een eigen zoekstrategie om een eigen zoekvraag te beantwoorden over een zelf bepaald thema met een aantal (niet-)digitale bronnen. Ze passen de verschillende stappen om de betrouwbaarheid van een bron na te gaan (wie, wat, waar, wanneer en hoe) toe op een aantal zelf geselecteerde bronnen en vergelijken die. Ze beheren de informatie volgens een structuur naar keuze en kunnen die verwerken aan de hand van een eigen methode. Ze weten hoe informatievormen worden geproduceerd, geven voorbeelden van de invloed daarvan op de maatschappij, kennen hun eigen rol en die van anderen hierin en gebruiken strategieën om daar invloed op uit te oefenen.